-
1 Spur
〈v.; Spur, Spuren〉2 rijbaan, -weg4 klein beetje, ietsje♦voorbeelden:1 eine heiße Spur • een veelbelovend, concreet spoor〈 informeel〉 keine Spur, nicht die Spur! • absoluut, helemaal niet!(um) eine Spur zu groß • een kleinigheid, een ietsje te grootkeine Spur von Furcht • geen ziertje vrees -
2 keine Spur von Furcht
keine Spur von Furcht
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский